Passieconcerten 2016 (overig)


De overige passieconcerten zowel op 22 maart 2016 in Chaam, alsook het in Berkel-Enschot uitgevoerde concert op 25 maart 2016, waren eveneens een geweldig succes.In de beide plaatsen werd op eigen wijze ook “Die Sieben Worte Jesu am Kreuz” van César Franck met succes ten uitvoer gebracht. En de beide concerten werden zeer druk bezocht..! Prima gewerkt dus…!

César Franck (toelichting componist uit Wikipedia)

Auguste-Jean-Guillaume-Hubert Franck (Luik, 10 dec.1822 – Parijs, 8 nov. 1890) was een Nederlands Belgisch-Frans componist, pianist, organist, dirigent en muziekpedagoog die in Luik werd geboren toen deze stad onderdeel was van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden. Hij bracht het grootste deel van zijn leven door in Parijs en werd al in 1837 genaturaliseerd tot Fransman.César Francks familie was afkomstig uit Neutraal Moresnet. Zijn moeder Marie-Cathérine-Barbe Frings werd geboren in Aken. Zijn vader, de bankier Nicolas-Joseph Franck, kwam uit het dorp Gemmenich in het Hertogdom Limburg.

In 1830 schreef zijn vader de jonge Franck (8 jaar) in aan het conservatorium van Luik, waar hij in 1834 de eerste prijs won in solfège en piano. Van 1833 tot 1835 studeerde hij harmonieleer bij Dassoigne (een neef van Étienne Nicolas Méhul), die les gaf aan het Conservatoire de Paris. Vanwege de muzikale successen die zijn zoon oogstte, organiseerde zijn vader in 1835 een reeks concerten in Luik, Brussel en Aken.

Datzelfde jaar verhuisde het gezin naar Parijs, waar Franck (inmiddels 13 jaar) leerling werd van Antoine Reicha. Weer won hij de eerste prijs voor piano (1838) en contrapunt (1839). Om ervoor te zorgen dat Franck zich kon wijden aan een loopbaan als virtuoos in België, haalde zijn vader hem in 1842 van het conservatorium, zodat hij niet naar de prestigieuze Prix de Rome kon meedingen. Franck componeerde al in die tijd veel, publiceerde in 1843 drie trio’s voor piano, viool en cello (CCF 111-113) en begon aan zijn eerste compositie in grote stijl, het oratorium Ruth (CCF 179a) dat in 1845 voltooid werd.

In 1845 brak Franck met zijn vader en keerde hij terug naar Parijs, waar hij het symfonisch gedicht Ce qu’on entend sur la montagne (CCF 126) componeerde. Eerder werkte hij aan zijn komische opera Le valet de ferme (CCF 229). In 1853 werd hij vaste organist, na dit korte tijd bij de Église Notre-Dame-de-Lorette te zijn geweest, van de Église Saint-Jean-Saint-François du Marais. Geïnspireerd door het spel van Jacques-Nicolas Lemmens verbeterde hij zijn pedaalgebruik en ontwikkelde hij een zeer persoonlijk geaarde improvisatiewijze waarin hang naar het mystieke en naar het verhevene hoofdkenmerken waren.

In 1859 werd hij organist van de nieuwe Église Sainte-Clotilde, het eerste neogotische kerkgebouw van Frankrijk, waar hij op 1 december een van de mooiste instrumenten van de orgelbouwer Aristide Cavaillé-Coll inwijdde. Tot aan zijn dood bleef hij daar organist. In februari 1872 begon hij als docent orgelspel aan het Conservatoire de Paris als opvolger van François Benoist. Een van zijn leerlingen was Vincent d’Indy, die later een biografie zou schrijven waarin hij zijn oud-leraar op een vrij lyrische toon verheerlijkte. D’Indy zou zich zijn leven lang opwerpen als de ferventste verdediger van Francks muzikale erfenis. Voor piano componeerde Franck na zijn radicale breuk met zijn vader eigenlijk maar heel weinig. Zijn Prélude, choral et fugue (CCF 24) geldt echter als een van de hoogtepunten van de gehele 19e-eeuwse, romantische pianoliteratuur. Hiernaast componeerde hij veel instrumentale kamermuziek, waaronder acht trio’s voor piano, viool en cello (CCF 108-114 en 119), een pianokwintet (CCF 121), een pianosextet (CCF 116), een strijkkwartet (CCF 124) en twee sonates voor viool en piano (CCF 118 en 123).Verder componeerde Franck liederen (‘Mélodies’) voor zangstem met piano, kerkmuziek voor koor en orgel die bestemd was voor de Rooms-katholieke liturgie, vier opera’s, oratoria waaronder zijn groot-opgezette Les Béatitudes (CCF 185), cantates en wereldlijke koormuziek. Tevens componeerde hij vijf symfonische gedichten voor orkest, twee concerten en vier variatiewerken voor piano en orkest waarvan het late Variations symphoniques (CCF 137) het bekendste is, evenals drie symfonieën (CFF 125, 130 en 184a).Francks drie cycli met composities voor het orgel gelden zonder uitzondering als hoogtepunten van het gehele romantische orgelrepertoire. De Trois Chorals (CCF 105-107) zijn zijn laatste composities zonder meer. De drie werken werden voltooid in september 1890, zes weken voor zijn dood en ontstonden op verzoek van zijn vriend de Parijse muziekuitgever Auguste Durand. Het Legioen van Eer werd hem verleend in 1885. Later werd hij oprichter en voorzitter van de vooraanstaande Société nationale de musique. In 1890 werd hij aangereden door een omnibus. Hij bleef maandenlang met inwendig letsel doorwerken en overleed ten slotte, ernstig verzwakt, aan griep. César Franck werd begraven op het Cimetière du Montparnasse (26e division).

Betekenis en invloed

Franck was een van de voornaamste figuren in het Franse muziekleven van zijn tijd. Hij had grote invloed met de symfonische muziek en de kamermuziek die hij in de tweede helft van zijn leven schiep. Dit geldt ook voor zijn latere composities voor orgel en piano. In de eerste fase van zijn bestaan als beroepsmusicus volgde hij, als componerend pianovirtuoos, geheel de mondaine, galante stijl die de toon aangaf in het tijdperk van het Tweede Franse Keizerrijk met zijn uitbundige salon- en operacultuur. Mede onder invloed van zijn conservatoriumopleiding wijzigde Franck zijn muzikale opvattingen. Hij besloot een ‘serieus’ musicus te worden en verwierp nagenoeg al het eerder gecomponeerde werk.

Voor zijn (latere) muziek hadden aanvankelijk alleen zijn leerlingen begrip. Naar de smaak van de Parijzenaars van zijn tijd, die gewend waren aan ‘conservatieve’ Grand opéras, klonken de vernieuwingen in harmonie en contrapunt van Franck te ‘Germaans’. Pas na zijn dood werd de muziek van deze ‘serafijn’, zoals zijn bijnaam was, ten volle gewaardeerd. In 1858 werd hij vast aangesteld als organist van de nieuwe rooms-katholieke Sainte-Clotildekerk in Parijs. Hij leidde een hele generatie organisten op. Vernieuwend voor zijn tijd legde hij daarbij veel nadruk op improvisatie. Zijn invloed was van groot belang voor de kamermuziek en de orgelmuziek. Daarin bracht hij echt vernieuwing door toepassing van het zogeheten cyclisch principe. Bij deze componeerwijze zijn thema’s in allerlei gestalten door de gehele (zelfs meerdelige) compositie verwerkt. Hiernaast paste hij in zijn muzikale thema’s, en in de verwerking ervan, het kiemcelprincipe toe: een kort motief dat gevarieerd wordt herhaald. Met zijn muziek voor het theater – in totaal schreef hij vier opera’s – had Franck minder succes.

Franck begeleidde een groep jonge musici en componisten, onder wie Vincent d’Indy, Guillaume Lekeu, Ernest Chausson, Henri Duparc, Joseph Guy Ropartz en Paul Dukas, die zijn persoonlijke post-romantische stijl bewonderden met zijn rijke, verrassende harmonieën en ingenieuze contrapunt. Vanwege zijn zachtaardige karakter noemden de leerlingen hun meester le maître angélique of le père Franck (vader Franck). Zelf ook wel la bande à Franck genoemd, braken ze met de overheersing van de opera in de Franse muziek, ten gunste van de symfonische muziek en kamermuziek. Hoewel van Franck slechts één symfonie uit 1888 bewaard bleef – de enige handgeschreven partituur van een vroege symfonie in G-grote terts uit 1840 is zoekgeraakt – behoort hij tot de belangrijkste negentiende-eeuwse componisten binnen dit genre.

“Die Sieben Worte Jesu am Kreuz”  (toelichting)

Bijna 100 jaar lang is het bestaan van een groot werk van de Belgische componist César Franck (1822-1890), Les Sept Paroles du Christ en Croix (1859) voor solisten, koor en orkest, volledig onbekend gebleven. Het werd voltooid in Parijs in 1859 toen Franck verbonden was aan de Ste. Clotilde en het is gedurende zijn leven waarschijnlijk nooit uitgevoerd. Het is heel goed mogelijk dat Franck een uitvoering had gepland voor de passietijd in 1860. Het feit dat Théodore Dubois inmiddels kapelmeester aan de Ste. Clotilde was geworden belast met de koormuziek zou een verklaring kunnen zijn voor het niet doorgaan van een uitvoering van het stuk tijdens het leven van Franck. Daarna verdween het stuk 95 jaar volledig uit het zicht. Het wordt niet in de Franck biografieën vermeld.

In 1954 verkocht een particulier het manuscript van een honderdtal pagina’s aan de Universiteits Bibliotheek van Luik, Franck’s geboorteplaats. Twintig jaar later (in 1975) stuitte Armin Landgraf tijdens zijn onderzoek naar de kerkmuziek van Franck op het voor de muziekwereld volledig onbekende manuscript in de Luikse UB. De publicatie in 1975 van Landgraf’s studie over de kerkmuziek van Franck ontrukte het stuk aan de vergetelheid. De spoedig op die publicatie volgende première in 1977 van Les Sept Paroles was waarschijnlijk de eerste uitvoering ooit. Het stuk verscheen in 1977 bij Carus Verlag in druk onder de Duitse titel Die Sieben Worte Jesu am Kreuz, die vaak slaafs wordt nagevolgd. De voorkeur wordt gegeven aan, gezien het ontstaan van het stuk in Parijs en Franck’s Frans-Belgische orientatie, de originele Franse titel te gebruiken: Les Sept Paroles du Christ en Croix.

Volgens de regel van de katholieke kerk dat er door vrouwen niet in de kerk mocht worden gezongen is Les Sept Paroles geschreven voor een koor van jongens sopranen en driestemmig mannenkoor: STTB. Ook het solistenkwartet is gebaseerd op dezelfde regel: 1 jongens

sopraan en 3 mannen. De solistische sopraanpartij heeft overwegend een mezzo-ligging. Franck schreef voor de eerste tenor in soms zeer hoge ligging terwijl de tweede tenor veel meer een bariton-partij is. Bas en bariton-partij kunnen dan ook zeer goed door 1 solist worden gezongen. Op grond van deze overwegingen is besloten Les Sept Paroles uit te voeren met 3 solisten: vrouwelijke mezzo, tenor en bariton in plaats van de door Franck aangegeven 4 solisten STTB.

In de orkestbezetting is het ontbreken van de klarinetten een opvallend kenmerk. De houtblazers bezetting is fluiten, hobo’s en fagotten.  Franck heeft voor deze instrumentatie gekozen omdat hij de nasale klank van hobo’s en fagotten boven de zoete klarinetklank prefereerde voor zijn muziek voor de lijdenstijd?  De kopergroep bestaat naast de hoorns die altijd optreden met de houtblazers uit trompetten,  trombones en pauken die terughoudend worden gebruikt. Opvallend is dat de vermaarde organist Franck in dit stuk heeft afgezien van een orgelpartij, terwijl dat in veel kerkmuziek voor koor en orkest gebruikelijk was. Daar tegenover is er wel een concertante harppartij, die vooral in het 3e woord met een korte cadens en daarna een zeer opvallend uitgewerkte begeleidingspartij het klankbeeld verrijkt. Verder is de belangrijke cello-solo in het 2e en 5e woord is het vermelden waard.

Het is verbazingwekkend dat de muziek in geen enkel opzicht lijkt op de late César Franck zoals we die kennen van bijvoorbeeld de Vioolsonate in A (1886) en de Symfonie in d (1888). Les Sept Paroles is ‘Gebrauchsmusik’ geschreven door een groot vakman. De muziek is overwegend homofoon, Franck heeft daarin misschien ook rekening gehouden met de beperkte mogelijkheden van het kerkkoor waar hij voor schreef. Opvallend element in de compositie zijn de opera-achtige ariose delen voor solisten en ook voor het koor, die de compositie soms een onverwacht frivole wending geven.

In de bijbelboeken van de vier evangelisten die het leven en sterven van Jezus bespreken (Lucas, Johannes, Markus, Mattheus) spreekt Christus tijdens de kruisiging in totaal zeven zinnen uit. Aan deze ‘Zeven laatste woorden’ heeft het Christendom altijd een grote betekenis gegeven. Daarbij werd aan het getal 7 (vergelijk de 7 dagen van de week, de 7 hoofdzonden) een symbolische waarde toegekend.

Vele componisten hebben deze teksten op muziek gezet. De bekendste compositie is van Josep  Haydn, Die sieben letzten Worte unseres Erlösers am Kreuze, waarvan vele versies bestaan: voor orkest, voor koor en orkest, voor strijkkwartet en voor klavier. Andere composities op de 7 laatste woorden zijn van Heinrich Schütz (1645), Charles Gounod, Théodore Dubois en Sofia Gubaidulina. Op basis van een recente vondst van een set manuscripten (in 2009) kan aan deze reeks een origineel werk van Pergolesi worden toegevoegd: Septem verba a Christo in cruce moriente prolata.

De katholieke kerk heeft de 7 kruiswoorden in een chronologische volgorde geplaatst. Die traditionele volgorde van de kruiswoorden die door Haydn en ook door Franck wordt aanhouden is deze:

  • 1  Vater, vergib ihnen, denn sie wissen nicht, was sie tun. (Lk 23,34 EU)
  • 2  Amen, ich sage dir: Heute noch wirst du mit mir im Paradies sein.“ (Lk 23,43 EU)
  • 3  Frau, siehe, dein Sohn!“ und: „Siehe, deine Mutter! (Joh 19,26-27 EU)
  • 4  Mein Gott, mein Gott, warum hast Du mich verlassen? (Mk 15,34 EU; Mt 27,46 EU)
  • 5  Mich dürstet. (Joh 19,28 EU)
  • 6  Es ist vollbracht. (Joh 19,30 EU)
  • 7  Vater, in deine Hände lege ich meinen Geist. (Lk 23,46 EU)

Deze zeven kruiswoorden zouden we zo kunnen samenvatten: vergeving, heilsverwachting, mede-lijden, verlatenheid, lijden, verlossing, godsvertrouwen. Ze stellen door hun bespiegelende karakter de componist voor het compositorische probleem dat ze alle vragen om meditatieve muziek, dus dwingen tot het componeren in langzame tempi. De tour de force van het componeren van zeven langzame delen na elkaar is Haydn uitstekend gelukt. Hij sluit zijn compositie na de 7 langzame delen wel af met een stormscène.Franck heeft de 7 kruiswoorden ook op muziek gezet in langzame tempi maar hij zorgde voor grote muzikale contrasten door daar andere bijbelteksten en enige strofen uit het Stabat Mater tussen te voegen en daarvoor muziek te schrijven in contrasterende snellere tempi. Die andere bijbelteksten zetten de 7 kruiswoorden in een ruimer bijbels perspectief. Ze zijn soms gewoon verklarend voor de scène, werken soms als een filmische flash-back en zijn soms gewoon de oudtestamentische voorspelling van de scene aan het kruis.